40 jaar onderwijs

Dit jaar vier ik mijn 40 jarig jubileum in het onderwijs. In dit essay kijk ik terug op deze periode en probeer ik enige van mijn drijfveren bloot te leggen. In 1978 begon ik aan de christelijke pedagogische academie(PA) in de Dintelstraat te Amsterdam met mijn opleiding tot onderwijzer. In de jaren daarvoor had ik het VWO doorlopen en was ik gecharmeerd geraakt van het vak leraar. In die tijd kwam je nog bij je leraar over de vloer en kreeg je een klein beetje inzicht in zijn privé leven. De docenten van het HLW leefden nog voor hun vak en waren er trots op ons in Latijn, Duits, Geschiedenis en economie te onderwijzen. Het was de tijd van rijtjes stampen en feitjes fabriceren en dat ging mij goed af. Op een of andere manier dacht ik dat het onderwijzen mij wel goed zou afgaan en dat ik een vak als bedrijfsadministratie wel naar een hoger plan kon tillen. Ik koos er dan ook in eerste instantie voor om economie te gaan studeren aan de VU. De onpersoonlijke benadering aldaar stond mij echter tegen en al gauw switchte ik naar de PA. Daar werd ik opgenomen in een klas met leeftijdsgenoten en zette ik de eerste schreden op het gebied van het onderwijs.

1982 klas 6 van de meester de Visser school

In 1981 verliet ik de PA met mijn papiertje en kon ik mijn kennis toetsen aan de praktijk.
In die tijd was er een overschot aan onderwijzers en ik begon mijn carrière dan ook met de nodige inval baantjes in Amsterdam ZO, Zaandam en de binnenstad. In mei 1982 mocht ik klas 6 van de meester de Visser school aan het Columbusplein naar de eindstreep begeleiden. Zij hadden dat jaar al twee leraren weggepest en ik zou de derde worden. Eind juli 1982 was ik een illusie armer en een ervaring rijker. De ervaring die ik daar opdeed wordt het best geïllustreerd in de roman Bint (Bordewijk,1934). In die roman doet de leraar de Bree zijn eerste onderwijs ervaring op en weet op een miraculeuze wijze de klassen, die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, te temmen. Alle vallen die de leerlingen voor de Bree opzetten, werden voor mij opgezet. Waar de Bree er in slaagde zijn wil op te leggen aan de groep, faalde ik volledig en verliet gedesillusioneerd de meester de Visser school.


Ik bleef nog een jaar doormodderen in het lager onderwijs, maar gezien het feit dat er een tekort was aan economie docenten in het middelbaar onderwijs besloot ik mij om te laten scholen tot leraar economie. Ik behaalde, binnen een jaar, een derdegraads akte en verwierf in de avonduren een tweedegraads akte (1988). Het Augustinus college kende ik al van een stage periode op de PA en in 1986 begon daar mijn eerste serieuze baan in het onderwijs als docent kantoorpraktijk op het LBO en docent economie op de MAVO. Ik paste de lessen van de Bree toe in de praktijk en hield de teugels strak. Het eerste jaar stuurde ik meer dan 100 leerlingen de klas uit om een briefje te halen, maar het jaar daarop was mijn reputatie gevestigd en leerde ik het wapen van de humor te gebruiken om de sfeer in de klas te optimaliseren. Ik heb 6 jaar met veel plezier op het Augustinus doorgebracht. Wel ervoer ik de constante druk die op mijn schouders gelegd werd door de klassen in het voorgezet onderwijs. Ik kon geen moment de touwtjes laten vieren en dat vond ik best vermoeiend.


Eind jaren tachtig verhuisden we naar Almere en solliciteerde ik naar de functie docent bedrijfsadministratie op het MBO college Almere. Ik werd aangenomen en circa 10 jaar heb ik mij in het middelbaar beroepsonderwijs bewogen. In die tijd schreef ik ook mee aan een leerboek voor fabricage boekhouding en een leerboek voor computerboekhouden. Qua didactiek was ik streng en rechtvaardig met humor. Ik kreeg ook oog voor de individuele noden van de leerling. In Bint(Bordewijk, 1934) worden de leerlingen met de namen: Schattenkeinder, Kiekertak, Whimpysinger en de Moraatz opgevoerd (naast andere namen) en worden hun eigenaardigheden beschreven. Ook ik raakte betrokken bij leerlingen met de meest uiteenlopende omstandigheden en eigenaardigheden en leerde me te verhouden tot het individu. In deze tijd realiseerde ik me ook dat ik voor iemand het verschil kon maken en tot op de dag van vandaag krijg ik dat nog af en toe terug. Het MBO college was een overzichtelijke school met een klein team, dat toegewijd was en de leerling centraal stelde, zonder aan de landelijk (hoge) eisen te tornen.


Aan het eind van de jaren 90 werd de ROC vorming ingezet en werd je van een school een instituut en van een leerling met een naam, een leerling met een nummer. Het landelijk examen werd vervangen voor een schoolexamen. De lat werd lager gelegd, zodat er meer leerlingen zouden slagen. Ook dit ging in tegen het leerprincipe dat ik uit het boek van Bint had gedestilleerd: “de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen.” (Bordewijk, 1931). Er werd in die tijd meer administratie van de docent gevraagd en dit ging in mijn ogen ten koste van de persoonlijke aandacht. Ik raakte hierdoor gefrustreerd en ruilde in het jaar 2000 het onderwijs in voor de ICT.


Eind dit jaar had ik het echter gezien in deze tak van sport en kon ik terugkeren in het onderwijs. De Hogeschool van Amsterdam(HvA)is sindsdien mijn werkgever. Ook hier is de student een nummer zou je zeggen en is de afstand tussen student en docent groot. Ik had echter de mazzel dat ik kon starten bij een opleiding in opbouw in Almere. Met een eerste instroom van 200 studenten, een klein team en een onderwijsmodel gebaseerd op direct contact met het bedrijfsleven, bevond ik mij als een vis in het water. Ik liet me weer bijscholen en werd in 2005 master in business studies. Ik kwam er achter dat het ontwikkelen van ondernemende skills studenten hielp bij het vinden van hun drijfveren en ging me toeleggen op ondernemerschapsonderwijs.


Jong volwassenen van 18-22 jaar vragen weer een andere aanpak dan jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar. Ik vond dat ik ze vooral moest proberen te helpen met het vinden van hun innerlijke drijfveren. Een van mijn inspiratiebronnen uit die tijd was Guus Kuijer. Over innerlijke drijfveren zegt hij het volgende: “Je kunt een concert of een voetbalwedstrijd consumeren, maar je kunt er ook met je volle verstand en gevoel aan deelnemen. In dat laatste geval kun je spreken van een passie. Mensen met een passie zijn gulzige studenten. Hun hersenen staan altijd in de startblokken om bij te leren, vaak zonder dat ze het zelf merken.” (Kuijer, 2009). Om jongeren te laten werken/studeren, moet je ze wel uitdagen en opdrachten/werkvormen gebruiken waarmee ze uitgenodigd worden om buiten hun comfortzone te treden. Een te lage lat leidt uiteindelijk tot verveling.


In 2007 kreeg ik de gelegenheid om de minor ondernemerschap vorm te geven op de HvA. Ook hier ging het om een programma met een beperkt aantal studenten (120-150). Elk half jaar vernieuwde de groep zich. Met een team van circa 12 docenten konden we de studenten veel persoonlijke aandacht geven. Studenten verborgen zich achter de namen: Oesterwijf, Mr. Prezident, Greenclaim en Pleasurements. Na afloop van de minor kregen we veel positieve feedback, een grote groep studenten gaf aan dat dit de meest leerzame periode uit hun studie was.


In deze tijd begon ik ook aan een wetenschappelijke studie op het gebied van ondernemerschapsonderwijs (afgerond in 2019 met verkrijging van de titel doctor). Voor deze studie volgde ik ook een tiental studenten tijdens de ontwikkeling van hun onderneming. Dit was voor mij de ultieme manier om me te verdiepen in de ontwikkeling van jongvolwassenen. Ik zag dat ze zowel op zakelijk als persoonlijk vlak het onderste uit de kan haalden, een enkeling moest zich failliet laten verklaren en accepteren dat het even niet gelukt was. Dit was echter geen reden om het hoofd te laten hangen, na een verdrietige periode werd de draad weer opgepakt en bleek de persoon in kwestie voldoende veerkracht te bezitten om een nieuwe carrière op te bouwen.


In de roman Bint (Bordewijk, 1934) is een hoofdstuk te vinden met de titel: de samenkomst, de toespraak. Hierin laat Bordewijk de hoofdpersoon, Bint, het volgende uitspreken: “Ik wil van mijn tijd het beste oogsten en daarmee mijn school voeden. Ik wil een kweek van reuzen kweken, niet wetenschappelijk, maar maatschappelijk.” Hij spreekt daarna de hoop uit dat men later deze personen zal herkennen als zijnde iemand uit de kweek van Bint. Ik moet hierbij ook denken aan universiteiten als Harvard en Oxford, die trots zijn op bijvoorbeeld het feit dat ze diverse Nobelprijs winnaars hebben voortgebracht. Zelf ben ik er trots op dat ik een aantal veerkrachtige jongvolwassenen heb mogen begeleiden om vanuit hun innerlijke passie het verschil te maken in deze maatschappij. Mannen en vrouwen, die niet na de eerste tegenslagen in het leven bij de pakken gaan neerzitten.

Bronnen
Bordewijk, F. (1934). Bint. Nijgh en van Ditmar.
Kuijer, G. (2009). Hoe word ik gelukkig?: een zelfhulpboek. Singel Uitgeverijen.

Dit bericht is geplaatst in onderwijs, persoonlijk met de tags . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *